Historische context van de “Stellingen over het bolsjewisme” volgens Wagner's strijdmakkers


In 1933 nam Hitlers fascistische partij N.S.D.A.P. de regering over van de sociaal-democratische S.P.D. Anton Pannekoek legde uit waarom de arbeiders de S.P.D. niet verdedigden, waarom deze partij gewoon instortte:


"Niet hun socialisme, maar hun gebrek aan socialisme was de oorzaak van de omverwerping. (...) dit was een ineenstorting, geen strijd, omdat ze, de sociaaldemocratie, de arbeiders had geleerd om te stemmen maar niet om te strijden op een revolutionaire manier. Hoe kon ze ook - zij die zelf de revolutionaire strijd van de arbeiders had laten verpletteren - voor de bourgeoisie?"


Pannekoek legde verder uit dat de K.P.D. een instrument was geworden van de 


“machthebbers in Rusland, die altijd de belangen van het West-Europese proletariaat en de wereldrevolutie achter hun eigen belangen stellen. (...) Het wordt het Duitse - en internationale - proletariaat niet gemakkelijk gemaakt om de weg naar de bevrijding te vinden. De sociaaldemocratie die het in de eerste halve eeuw heeft opgebouwd, heeft zich omgevormd tot een hervormingspartij in dienst van de bourgeoisie. De K.P.D., die de revolutionaire elementen toen bouwden, veranderde al snel in een schijn-revolutionair instrument van het Russische staatskapitalisme."


Pannekoek stond in zijn artikel kritisch tegenover het feit dat binnen de restanten van de K.A.P.D. elementen in Duitsland, evenals in Holland Marinus van der Lubbe, tot terroristische tactieken waren overgegaan (zie hieronder de geciteerde tekst van Canne Meijer):


"Waar de georganiseerde strijd wordt gesmoord, ontstaat de ongeorganiseerde daad van persoonlijk geweld.

Hoe begrijpelijk een dergelijke reactie ook is, er moet ook benadrukt worden dat ze op geen enkele manier de oorzaak van de bevrijding van het proletariaat dient. (...) De strijd tegen Hitler, is de strijd tegen het grootkapitaal en dus tegen de hele bourgeoisie. Deze strijd kan alleen worden gevoerd door de arbeidersklasse als geheel, handelend als een massa. Individuele acties, hoe enthousiast ze ook zijn, kunnen de arbeidersklasse niet bevrijden, ze kunnen de macht van het kapitaal niet beïnvloeden, ze kunnen de bourgeoisie nauwelijks beïnvloeden”.


Pannekoek verwachtte meer van de nieuwe generatie revolutionairen die in Duitsland is ontstond:


"Volledig nieuw, met jonge krachten, zal het communisme moeten worden opgebouwd. Vooral linkscommunistische groepen zullen in dit verband een belangrijke taak hebben. Door hun kritiek op de oude partijen hebben zij hun gedachten verhelderd, de oorsprong van de huidige catastrofe voortijdig blootgelegd en de revolutionaire tactiek van het proletariaat ontwikkeld en gepropageerd. Ook al kunnen zij niet op een georganiseerde manier handelen door vervolging en het afsnijden van alle openbare uitingen, dan hebben zij toch zoveel materiaal voor studie en discussie in de literatuur van het A.A.U., het R.K.G. en het K.A.P. dat, gezien de nieuwe ontwikkelingen, nu belangrijker wordt, dat zij zich zonder veel moeite en wrijving aan de nieuwe situatie kunnen aanpassen en hun opvattingen in hun directe omgeving kunnen verspreiden". (Anton Pannekoek "Die Umwälzung in Deutschland", 1933, heruitgegeven in Arbeiterstimmen)


De 'Rote Kämpfer Gruppe' (R.K.G.) ontstond uit een cel die de K.A.P.D. oudgediende Karl Schröder in 1929 oprichtte in de 'Sozialwissenschaftliche Vereinigung' (S.W.V.), waarin linkssocialistische jongeren elkaar ontmoetten en discussieerden. In 1930-32 nam de groep Schröder-Schwab-Reichenback-Goldstein (alle voormalige K.A.P.D.) zowel de S.W.V. als haar blad 'Der Rote Kämpfer' over, om als illegaal netwerk (voor 1933) met ongeveer 400 leden door te gaan. (Ph. Bourrinet, The Dutch and german Communist Left, p. 329, noot 6). Helmut Wagner, de auteur van de stellingen over het bolsjewisme, kwam oorspronkelijk uit de S.P.D. en was lid van de R.K.G. De R.K.G. was zeer sceptisch over de K.A.P.D. en de vakbonden:


"Zo werd de tijdelijke definitieve neergang van de Duitse revolutie de objectieve, historische oorzaak van de neergang van de KAP- en Unions-beweging. Het feit dat een groot deel van de resterende aanhangers van deze beweging niet begreep dat de situatie die na 1923 volledig was veranderd, voegde aan dit objectieve moment het subjectieve element toe van een verwoede discussie over wie de schuld had voor de neergang en de verdeeldheid van de beweging. Het verloop van de kapitalistische ontwikkeling in de periode van stabilisatie ontnam de verschillende K.A.P.D.-istische en Union-istische groepen elke praktische revolutionaire activiteit. Sterke, actief optredende organisaties werden zwakke groepen, die in toenemende mate alleen nog maar afhankelijk waren van propaganda, die ook sterk vijandig tegenover elkaar stonden. (...) De op zich noodzakelijke principiële consistentie leidde tot een sterk, zuiver sektarisch isolement van de arbeidersklasse. Als troost voor het gebrek aan mogelijkheid tot impact, ontwikkelde zich deels een ironische arrogantie, die zich jarenlang in impotente zelfgenoegzaamheid verzekerde van het feit dat ze altijd al gelijk had gehad en ze de enige 100% draagster was van een 100% revolutionair programma. (...) Geen van de bestaande links-communistische groepen is, gezien hun programma en tactiek, te beschouwen als de komende en noodzakelijke revolutionaire communistische organisatie, de revolutionaire "partij". Hun levende krachten kunnen echter uitgangspunten worden voor de ontwikkeling van een dergelijke communistische kernorganisatie, als ze hun eigen positie in de huidige situatie begrijpen en daarnaar handelen.” (R.K.D., Die Lage Der Linkskommunistischen Gruppen, 1932, in LINKS-/RÄTE-KOMMUNISMUS p.176)


Henk Canne Meijer, in een tekst uit 1952 terugkijkend op deze periode:


"De A.A.U.D. was sinds eind 1929 afgescheiden van de K.A.P.D. In haar pers werd gepleit voor een "flexibele tactiek": d.w.z. het ondersteunen van de strijd van de arbeiders met als enig doel looneisen, het verbeteren van de werkomstandigheden en het verkorten van de arbeidstijd. De K.A.P.D. zag deze tactiek als een gevaarlijke stap in de richting van klassensamenwerking, een stap in de richting van een “koehandelspolitiek". Na de uitsluiting van hun leider Scharer, die schuldig werd bevonden aan het samenspannen met de vijand omdat hij een roman had gepubliceerd in een K.P.D.-uitgeverij, kwam de K.A.P.D. tot een lofzang op de individuele terreur als een middel om het klassenbewustzijn in de massa te wekken. De Rijksdag- brandstichter Marinus van der Lubbe stond in contact met deze beweging. Door een afgelegen vleugel van de Rijksdag in brand te steken, wilde hij met een symbolische daad de arbeiders overhalen hun lethargie op te geven.


Noch de ene, noch de andere van deze tactieken leverde resultaten op. Duitsland werd ondergedompeld in een economische crisis van ongekende omvang, het aantal werklozen nam snel toe; er waren geen wilde stakingen, niemand gaf om vakbondsorders. De vakbonden werkten nauw samen met de werkgevers en de staat. De pers van de radencommunisten werd vaak in beslag genomen, maar hun oproepen tot zelfstandige actiecomités lokten geen enkele reactie uit. De ironie van het uur: de enige grote wilde staking van die tijd, die van het Berlijnse openbaar vervoerbedrijf in 1932, werd gezamenlijk georganiseerd door de Stalinistische en Hitleriaanse bonzen tegen de socialistische vakbonden.


Na Hitlers legale machtsovername werden de actieve kameraden van de verschillende richtingen gearresteerd en opgesloten in concentratiekampen van waaruit de meesten nooit meer terugkwamen". (Die Arbeiterrätebewegung In Deutschland, Henk Canne-Meijer, 1938/1952. in LINKS-/RÄTE-KOMMUNISMUS, p. 255)



26-05-2020